Dag Ben! Je bent een wetenschapper in de scheikunde én heel bijzonder: een Nobelprijswinnaar. Maar als kind wilde je boer worden, net als je vader. Hoe kwam je bij scheikunde terecht?
Ik groeide op op een boerderij in Drenthe, vlak bij de Duitse grens. Als kind stelde ik al veel vragen aan mijn vader. Waarom heeft een aardappel een witte bloem en een zonnebloem zo’n grote gele? Mijn ouders moedigden nieuwsgierigheid altijd aan. Op de middelbare school kreeg ik les van een geweldige scheikunde- en natuurkundeleraar. Hij maakte de lessen superinteressant met allerlei proefjes, soms zelfs na schooltijd! Toen wist ik het zeker: ik wilde scheikunde studeren!
Je studeerde scheikunde in Groningen en bleef in de wetenschap werken. Wat fascineert jou zo aan onderzoek doen?
Aan het begin van mijn scheikundestudie vond ik het een beetje saai. Bij de bèta opleidingen krijg je eerst de standaardvakken: een heleboel scheikunde, natuurkunde en wiskunde. Dat is nodig om je theoretische basis op te bouwen. Maar daarnaast krijg je ook veel practica, waarbij ook dingen misgaan. Je krijgt bijvoorbeeld dingen die rood zijn terwijl ze groen moeten zijn. Dan vroeg ik me af: ‘hoe komt dat?’ Dat vond ik fascinerend!
Het echte avontuur is begonnen toen ik mijn onderzoeksprojecten ging doen. Wetenschap is een ontdekkingsreis waarin je nieuwe dingen kunt maken en onbekende paden betreedt. Met scheikunde kun je zelf moleculen bouwen en nieuwe werelden creëren. Dat maakt het zo uitdagend en spannend. Wetenschap, onderzoek en ontdekkingen doen is avontuur!
Ik heb ook in het bedrijfsleven gewerkt, maar ik ben daarna weer in de wetenschap gaan werken. Ik heb salaris in moeten leveren en moest harder werken, maar je droom volgen is iets wat veel zwaarder weegt dan een paar honderd euro extra verdienen. De vrijheid om je eigen ideeën te volgen en écht iets nieuws te ontdekken, dat was voor mij doorslaggevend om in de wetenschap te willen werken.
Uiteindelijk won je een soort Oscar voor wetenschappers: de Nobelprijs. Was dat een droom die uitkwam?
De Nobelprijs is de hoogste wetenschappelijke onderscheiding ter wereld, dus het is ontzettend bijzonder. Voor wetenschappers is dat een beetje een droom, alsof je wereldkampioen wordt. Maar mijn echte droom is altijd geweest om mooie ontdekkingen te doen en de wetenschap verder te brengen. Ik was nooit bezig met het winnen van een prijs. Net zoals een sporter die een gouden medaille wil winnen vooral elke dag traint, werkte ik met mijn team jarenlang aan experimenten. En die Nobelprijs heb ik niet alleen gewonnen! In ons laboratorium werken studenten en onderzoekers uit de hele wereld samen om nieuwe dingen te ontdekken.
Jullie wonnen de Nobelprijs voor onderzoek naar ‘nanomotortjes’. Wat zijn dat?
Nanomotortjes zijn piepkleine machines, een miljardste meter groot! Op één menselijke haar passen wel 80.000 nanomotortjes. In ons lichaam zitten natuurlijke nanomachientjes die ervoor zorgen dat we kunnen bewegen, zien en praten. Een snee in je vinger geneest bijvoorbeeld vanzelf, maar als je een kras op een tafel maakt, herstelt die zichzelf niet. Niet alles in de wereld om ons heen beweegt dus vanzelf! Wetenschappers proberen daarom kunstmatige nanomotortjes te maken die kunnen bewegen, die je kunt aansturen en die reageren op hun omgeving. Ons onderzoeksteam is er als eerste in geslaagd zo’n motortje te bouwen, daarom wonnen we de Nobelprijs.
Waar kunnen nanomotortjes dan voor worden gebruikt?
We bouwen eigenlijk slimme moleculen, die we laten bewegen. Of anders gezegd: die we zelf aansturen. Bijvoorbeeld, ze kunnen helpen om materialen schoon te houden of te repareren. Denk aan ramen die zichzelf reinigen of zonnecellen die zichzelf schoonmaken. Als je een snee in je vinger hebt dan repareert die zichzelf, maar als je een kras in je auto hebt dan moet je dat laten repareren. Met nanomotortjes kun je zelfreparerende materialen maken, dus dan kan die kras in je auto zichzelf repareren! We onderzoeken ook hoe we duurzame producten kunnen maken, zoals verf uit houtafval, met alleen water als restproduct.
In de toekomst kunnen nanorobotjes misschien ook in de geneeskunde worden gebruikt. Als je een nanorobotje kan aansturen, kan je bijvoorbeeld medicijnen heel precies op de juiste plek in het lichaam afleveren, bijvoorbeeld bij een tumor of een ontsteking. Dit zou betekenen dat medicijnen veel beter werken en minder bijwerkingen hebben. Misschien kan een dokter over 50 jaar zelfs nanorobotjes injecteren die zelfstandig op zoek gaan naar zieke cellen en deze genezen! We werken dus aan slimme medicijnen en slimme materialen.
Ben je dan nu alleen maar onderzoek aan het doen?
Nee, mijn werk is heel afwisselend! Ik geef nog steeds colleges aan studenten, want kennisdelen blijft een belangrijke verantwoordelijkheid als hoogleraar, Nobelprijs of niet! Maar ik begeleid ook studenten en promovendi in hun onderzoeken, ik leid een onderzoeksteam van ongeveer 40 mensen, ik schrijf wetenschappelijke artikelen, onderzoeksvoorstellen, ik geef lezingen en ik werk samen met bedrijven en ziekenhuizen om onze ontdekkingen in de praktijk te brengen. Maar ook internationaal ben ik actief in verschillende commissies en organisaties. Zo was ik deze week twee dagen in Straatsburg en vlieg ik over een paar dagen weer naar Japan. Maar onderzoek doen in samenwerking met het team vind ik het allerleukste!
Je deelt je kennis niet alleen met studenten, maar ook met een breder publiek. Je hebt een fonds opgericht om wetenschap over te brengen, specifiek aan kinderen. Waarom is dat belangrijk?
Ik vind het ontzettend belangrijk dat iedereen snapt hoe wetenschap werkt. Kennis is gebaseerd op feiten, niet op meningen, en in een wereld vol informatie is dat belangrijker dan ooit. Daarom ga ik met mijn fonds naar scholen, zelfs naar basisscholen, om kinderen te laten zien hoe wetenschap vragen beantwoordt en hoe belangrijk kritisch denken is. Als een leerling naar huis gaat en zegt: "Ik heb op school geleerd dat...", dan kunnen ze daar thuis gesprekken over voeren en zo verspreidt kennis zich. Dat is precies waarom ik dit doe: om jonge mensen te inspireren en hen te laten ontdekken hoe leuk wetenschap is!
Wat voor tip zou je leerlingen wille geven die een profiel- of studiekeuze moeten maken?
Het is heel belangrijk om je hart te volgen. Waar ligt je interesse? Wat vind je leuk? En waar krijg je energie van? En dan hoeft het niet altijd makkelijk te zijn! Het mag best af en toe heel moeilijk zijn en je mag best uitgedaagd worden.
Veel leerlingen met goede bètacijfers twijfelen over de keuze voor een bètastudie. Wat wil je deze leerlingen meegeven?
Veel mensen denken dat een studie zoals scheikunde betekent dat je alleen maar in een lab staat met een pipet, maar dat is helemaal niet zo! Scheikundigen werken ook in beleidsfuncties, ziekenhuizen, bedrijven en zelfs in de financiële wereld. Sterker nog, bij een studie zoals wiskunde of scheikunde heb je geleerd om complexe problemen te analyseren en op te lossen. Dat soort vaardigheden heb je nodig in een baan. Dit soort studies bereiden je daar extra goed op voor.
Studies zoals natuurkunde en scheikunde staan vaak bekend als niet-sociale studies, maar dat is onterecht! Het leren werken in een team is een hele belangrijke vaardigheid en juist bij deze studies werk je veel samen met studiegenoten tijdens het oplossen van problemen en experimenteel onderzoek. Je leert van elkaar!
Ook als je op de universiteit zit, kun je vakken volgen buiten je studie. Die mogelijkheden kunnen je toekomst verrijken. Op de middelbare school denk je natuurlijk regelmatig: ‘waarvoor moet ik dit nou leren?'. Maar dan, twintig jaar later, realiseer je je dat je die wiskunde een beetje nodig hebt. Of dat het wel heel handig is dat je met je klant kan praten over iets waar je een beetje basiskennis scheikunde voor nodig hebt. Met exacte studies heb je een goede basiskennis van hoe de wereld in elkaar steekt. Dat is verrijkend en dat moet je niet onderschatten!